
“k Heb een pasfoto nodig.” Eigenlijk vind ik helemaal niet dat ik een pasfoto nodig heb. Maar het moet. Een pasfoto die mee moet met de aanvraag voor een nieuw rijbewijs.
“Dat kan,” zegt de jongeman in de fotozaak. Hij vertelt mij waar ik mijn jas kan neerleggen en wijst mij het hoekje waar ik op een kleine kruk mag gaan zitten. “De pasfoto moet zonder bril,” vertelt hij erbij.
Dat weet ik. Zonder bril. Mijn echtgenoot moest laatst ook zonder bril op de foto. Wat een rare ‘blote billen foto’ is dat geworden. En nu ben ik aan de beurt.
Ik ga zitten en zet mijn bril af. De jongeman buigt voorover en ik zie vaag dat hij een zwart voorwerp recht voor mijn gezicht houdt. Ik probeer voorzichtig te glimlachen, zonder tanden te laten zien. Want dat mag niet, volgens de strenge regels.
FLITS.
Met m’n bril weer op kijk ik naar het beeldscherm en zie een troosteloze, vale oude man. Nee. Dat ben ik echt niet hoor! “Mogen we nog een foto maken? Ik ga proberen nog een beetje meer te lachen.”
Nieuwe poging.
FLITS.
Het resultaat vind ik iets minder erg, maar ik besef direct dat het niet veel beter gaat worden dan dit. Dit ben ik. Dus. Joh! Bah…
Thuisgekomen durf ik de foto goed te bekijken. Mensenkinderen… wie is dit? Herkennen doe ik helemaal niets. Niet mijzelf, niet mijn vader, niet mijn moeder. Ik zie een vreemde man die mij aankijkt. En toch weet ik dat ik het ben.
Ik kijk nog nauwkeuriger en zie wat ik anders nooit zie.
Vroeger had ik échte flaporen. Mijn lange haren (ja, ik had vroeger lang haar) moesten altijd over mijn oren heen, zodat die oren niet zo opvielen. ‘k Had zelfs al een verwijzing naar’t ziekenhuis om me aan mijn oren te laten opereren. Toch niet laten doen. Maar waar zijn die flaporen gebleven? Ineens en helemaal vanzelf gewoon foetsie?
En mijn oogleden. Die zijn tegenwoordig gewoon vouwgordijntjes geworden. Valt mij heel erg op. Nog even en ze zakken over mijn pupillen heen. Moet ik er iets aan laten doen? Heb ik daar eigenlijk niet nu al last van, zonder dat het mij opgevallen is?
En dan al die rimpels, kraaienpootjes en wallen. Laat ik het maar lachrimpels noemen. Ik zucht.
Diezelfde middag vertel ik een goede vriendin over de pasfoto. Op mijn “Ik word oud!” reageert ze razendsnel met “Ik hoop het!” Een goede vriend die ik de foto laat zien, zegt alleen maar: “Ik zie een Sander zonder bril.”
Dus dit is hoe mensen mij zien. Maar niet hoe ik mijzelf zie. Als ik goed en lang kijk, kan ik delen van mijzelf herkennen. Delen die vroeger ook al zo waren: de kleur van mijn ogen, de dikke onderlip, de sproeten. Maar de werkelijkheid heeft mijn herinneringen achterhaald.
Mijn oma vertelde mij ooit – ze was toen ruim in de 80 – in vertrouwen: “Maar in mijn hoofd ben ik nog steeds 20 hoor!” Ik dacht dat ze een grapje maakte. Ik lachte er toen om. Nu begrijp ik haar. Ik begrijp haar eigenlijk veel te goed.
Dit artikel is eerder gepubliceerd op Facebook:
Reacties